Je ziet een dik mannetje in de wolken. Of Donald Trump in een afvalbak. Soms gebeurt het meerdere keren op een dag dat je gezichten ziet waar ze niet zijn. Pareidolie heet die eigenschap, het waarnemen van objecten in andere vormen.
Veel vaker dan andere objecten zijn dat gezichten. Mensen zien niet snel een fietspomp in de wolken, maar een gemene heks met een kromme neus, die kom je geregeld tegen. Waarom? Dat hebben psychologen van de University of New South Wales uitgezocht.
Dat we überhaupt objecten zien waar ze niet zijn, is een evolutionair handig trucje. De menselijke geest hoeft geen hele tijger te zien om te weten dat er een roofdier in de bosjes zit. Een klein stukje is al genoeg, dankzij de patroonherkenning van onze geest.
Wat de Australiërs ontdekten, was dat pareidolie veel vaker aanslaat bij menselijke vormen, maar vooral van vormen die ons lijken aan te kijken. Dat komt omdat de mens een zeer sociaal wezen is en dat gezichtsuitdrukkingen binnen ons dagelijkse ontmoetingen een belangrijke rol spelen.
Misschien meer dan welk dier dan ook, hangt ons overleven af van het ‘lezen’ van de ander. Is die gemeen, goedmoedig, agressief of lui? Dus zijn we meesters geworden in het herkennen van subtiele signalen. Het zien van gezichten in koffiekopjes en pedaalemmers is een bijwerking daarvan.
(Psychological Science)