Het is ijskoud op de Zuidpool. Goed voor pinguïns, slecht voor biologen. Tenzij je technologie inzet.
Biologisch onderzoek vraagt soms nogal wat ontberingen. Jaren door de jungle trekken op zoek naar een zeldzaam kikkertje. Lek gestoken worden door muggen om te onderzoeken of ze scheten laten bijvoorbeeld. Soms is het zelfs bijna onmogelijk om een dier goed te bestuderen. Neem de keizerspinguïn. Dit dier leeft op de Zuidpool, waar het vaak te koud is om goed onderzoek te doen.

Zo komt het dat we tot nu toe niet eens goed wisten hoeveel van deze dieren er waren. De schatting was 270.000. Het zijn er echter 595.000 is nu bekend. Hoe we dat weten? Dankzij satellietopnames. Die hebben tegenwoordig zo’n hoge resolutie dat het mogelijk is om individuele dieren te tellen. Of laten tellen, als je een computer gebruikt.

De British Antarctic Survey (BAS) hoefde geen temperaturen van -50 te trotseren om een heel nieuw beeld te krijgen van de pinguins. Ze vonden 44 kolonies van keizerspinguïns, zeven meer dan tot nu toe bekend was. Allemaal dankzij Very High Resolution (VHR) opnames. Behalve beeld werd ook gebruik gemaakt van warmtecamera’s. Die wisten precies te tonen waar de lekker warme pinguïns zich op het koude ijs bevonden.
Het onderzoek staat in het komende nummer van PlosOne.